Vierde stadstafelgesprek: wie doen aan connectiviteit?
Gelijk aan het begin van het vierde stadstafelgesprek wordt de vraag gesteld wie de stadmakers zijn die op zoek zijn naar verbinding en samenwerking. Uiteraard zijn er mensen die open staan voor ideeën over coöperatieve stadsontwikkeling, maar worden deze ook opgepikt door mensen die zich buiten de kring van de usual suspects bevinden? Kortom, een belangrijke vraag is: wordt het idee van connectiviteit breed gedragen in de stad of vindt het slechts gehoor bij een select clubje van gelijkgestemden?
Door: Ties Wols
Dit lijkt op de zorgen die werden geuit in het derde stadstafelgesprek. Daar werd gesteld dat het Stadmakerscongres barst van de ambitie, maar dat soortgelijke initiatieven al veel vaker voorbij zijn gekomen, ook vanuit de gemeente, zonder dat ze echt veel hebben opgelost omdat ze niet door iedereen serieus werden opgepakt. Het gevaar ligt op de loer, zo luidde de opvatting, dat connectiviteit een zalvende term wordt waarmee bestaande problemen, diepgeworteld in Rotterdamse structuren, zachtjes worden weggemasseerd.
Open learning space
Deze zorgen worden gedeeld door Andries Geerse van We Love The City, die zich zorgen maakt over het vermogen van de gemeente om zich aan te passen aan de huidige tijdsgeest. Veel mensen hebben de drive om te ondernemen, maar worden tegengehouden in hun ambitie door een inflexibele institutionele werkelijkheid. Met We Love The City werkt Geerse door heel Nederland en dergelijke problematiek speelt volgens hem eigenlijk alleen in Rotterdam. Zo wist hij zelf nauwelijks waar hij aan begon met het zelfbouwproject Plant je vlag in Nijmegen, maar werd hem door de gemeente daar geen strobreed in de weg gelegd. Dat niet alleen. De resultaten werden enthousiast ontvangen en door de gemeente zelf omgezet in kennis voor de toekomst: Een beter voorbeeld van een open learning space waarin verschillende partijen leren door te proberen is bijna niet denkbaar.
Dynamisch geheel
Een stad wordt niet vanuit het stadhuis gemaakt, zo stelt Geerse. Als mensen iets willen in je stad, dan is het de bedoeling dat ze geholpen worden in plaats van gehinderd. Dit houdt voor de ‘stadsplanning’ in dat het alleen nog maar in samenwerking met de burgers en ondernemers kan, en dat hun vragen en behoeften om te groeien moeten worden beantwoord. De nieuwe realiteit is een dynamisch geheel, waarin afstand wordt gedaan van een rigide stadsplan en de stad meebeweegt met de burgers en private partijen in de stad. Eeva Liukku van Vers Beton herkent de problematiek van inflexibel bestuur. Toen zij ooit voorzitter was van een congres in het 4havengebied, waar bewoners trots hun ontwikkelingsplannen voor het gebied ontvouwden, kwam een ambtenaar met weerzin opdraven om te verkondigen dat de gemeente over 20 jaar iets heel anders van plan was met het gebied.
Gelijkgestemdheid
Martin Luxemburg van het Erasmus Centre for Entrepreneurship herkent de problematiek minder, bij zijn organisatie werkte de gemeente goed mee aan de totstandkoming van de Rotterdam Science Tower. Wel ziet hij dat de gemeente zoekende is en moeite heeft een profiel te kiezen. En zo’n profiel is, ondanks dat de gemeente moet meebewegen met zijn burgers, wel nodig. Zo’n profiel is geen vastomlijnd stadsplan, maar meer een stadscultuur. Volgens Willem Sulsters van WSA vraagt zo’n nieuwe stadscultuur om een soort gelijkgestemdheid. Uit deze gelijkgestemdheid ontstaat vervolgens een soort flauwe notie van waar in de toekomst het heen moet. Pas dan versterken verschillende ontwikkelingen elkaar.
Potentieel
Willem Sulsters voegt eraan toe dat er nog steeds veel onbenut potentieel is in Rotterdam. Er is talent aanwezig, er is internationaal bedrijfsleven en private kracht. Daarnaast is er binnen de ring – waaronder Stadshavens – nog genoeg ontwikkelruimte om nog meer talent en bedrijven naar de stad te trekken, een kwaliteit die geen enkele andere stad in Nederland in die mate heeft. Er gebeurt te weinig met deze potentie doordat in de stadscultuur nog te weinig is gestuurd op het verbinden van verschillende partijen en het schakelen door de lagen heen. Volgens Sulsters moet Rotterdam zich als speler in een sterke regio ontwikkelen en tegelijkertijd het idee van centrale maakbaarheid durven loslaten. Pas dan stappen private spelers als belanghebbenden echt in.
De wie-vraag
De wie-vraag is dus belangrijk. Want iedereen moet mee en dat dit nog niet het geval is onderstreept Albert Richters van POST—OFFICE. Als architect in Rotterdam werkt hij samen met mensen uit alle uithoeken van de wereld. Ondanks dat ze veelal werken aan projecten in het buitenland, wonen en werken deze mensen in Rotterdam. Tot nu toe worden ze echter niet of nauwelijks verbonden met de stad en de stadscultuur. Hoe toch verbinding kan worden gemaakt is een belangrijke vraag voor het Stadmakerscongres.
Door zulke groepen sterker aan de stad te binden kan een enorme potentie worden ontsloten. Kennis en creativiteit zitten in de stad en zijn de twee eerste voorwaarden voor een innovatief klimaat. Interactie is de derde. Rotterdam heeft inmiddels heel wat in handen, maar moet dit alleen wel te gelde maken. Samen leren is daarbij een sleutelconcept.
Deelnemers:
– Willem Sulsters, directeur bij WSA stedelijke ontwikkeling
– Albert Richters, oprichter POST—OFFICE
– Andries Geerse, oprichter We Love The City
– Eeva Liukku, hoofdredacteur bij Vers Beton
– Martin Luxemburg, Manager bij ECE
– Mariet Schoenmakers, directeur bij AM Concepts