Vijfde stadstafelgesprek: connectiviteit en inclusiviteit

Wat betekent inclusiviteit? Met deze vraag trapt het laatste stadstafelgesprek af. Voor Ellen Walraven, directeur van de Rotterdamse Schouwburg, draait inclusiviteit om ‘openzetten’. Zij heeft zichzelf dan ook tot doel gesteld een ‘inclusievere schouwburg’ te creëren. Dat betekent een schouwburg die zich niet beperkt tot de muren van haar eigen gebouw, maar ook naar buiten toe treedt en aanwezig is in heel de stad.

Door: Ties Wols

Heel concreet organiseerde ze project ‘de Oversteek’, waarbij mensen van Zuid uitgenodigd werden om naar de Schouwburg te komen en er ook een nacht te blijven slapen. ‘Pas als je in een huis hebt geslapen, wordt je er ook een beetje eigenaar van’. Dit moet de schouwburg tot op Zuid brengen, en Zuid tot in de schouwburg.

Tweedeling
Marianne van de Velde, directeur van Music Matters en lid van D66, haakt hier op in. Zij ziet een tweedeling in de maatschappij, bestaande uit een groep die de werkelijkheid begrijpt en naar zijn hand weet te zetten en een groep die daar (volgens het SCP-rapport) moeite mee heeft en in een onderstroom terecht raakt. Inclusiviteit houdt voor van de Velde in dat deze onderstroom weer naar boven wordt gebracht.

Ook Ellen Walraven ziet een tweedeling ontstaan. Volgens haar is de kennisexplosie en de hand over hand toenemende specialisering verantwoordelijk voor het feit dat de stad voor veel mensen in hoge mate onbegrijpelijk is geworden. Er zijn volgens haar gidsen nodig die de stad weten te ontsluiten. Door de oversteek te maken neemt ze met de schouwburg in elk geval al zo’n gidsrol op zich. Ook de stadstafelgesprekken, waar mensen uit verschillende werelden bij elkaar komen en van elkaar leren, dicht ze een gidsfunctie toe.

De kracht van Rotterdam
De stad moet uitgelegd worden, maar legt de stad zichzelf wel goed uit? Ellen Walraven merkt op dat Rotterdam zich momenteel in de markt zet op een manier die veel extern talent naar de stad zou moeten trekken. Maar wordt daarmee niet de plank misgeslagen? Gaat de stad daarmee niet voorbij aan zijn eigen identiteit en kracht? Bestaat het sociale weefsel en daarmee de kracht van Rotterdam niet veel meer uit een sterk middensegment? MKB-onderneming en familiebedrijven zijn sterk vertegenwoordigd in Rotterdam en een bedrijf als magazijn Blijdorp lijkt in de haarvaten van Rotterdam te zitten. Henk Rotgans, directeur onderhoud en ontwikkeling bij Havensteder, onderschrijft dat Rotterdam over het algemeen een stad is van lagere inkomens en dat hier niet aan voorbij kan worden gegaan. Dat gebeurt nu nog wel: een gesprek zoals het stadstafelgesprek gaat aan de 100.000 huurders van Havensteder in het algemeen voorbij. De vraag daarbij is hoe de aansluiting met deze groep, een substantieel onderdeel van Rotterdam, gevonden kan worden.

Inclusiviteit wordt dus vooral opgevat als het streven om iedereen die in de stad woont bij de stad te betrekken. Deze interpretatie wordt gesteund door Ewald Engelen die in how to build a fairer city betoogt dat een rechtvaardige stad zich op zichzelf richt in plaats van een economische strijd met andere steden. Hoe succesvol een stad is laat zich beter bepalen door een gelijkwaardige interne distributie van goederen en diensten aan al zijn burgers. In een stad die zijn economische succes laat afhangen van de strijd met andere steden worden alleen de rijken rijker en groeien de inkomensverschillen. Zo’n stad is niet alleen onrechtvaardig, hij is ook – paradoxaal genoeg – minder competitief dan hij zou kunnen zijn omdat het niet uitgaat van de eigen kracht en geen eigen identiteit heeft.

Oud worden
Guus van der Werff van Ondernemersfederatie Rotterdam City betekent uitgaan van eigen kracht ook een waardering voor het bestaande. Henk Rotgans is het hier mee eens. Volgens hem durft Rotterdam als jonge stad niet oud te worden. Wil Rotterdam oud worden dan moet het maakbaarheidsideaal worden losgelaten. Niet weer een nieuw gebouw, niet voortdurend stapelen, maar nu eens het reeds bestaande waarderen en de kans geven zich te ontwikkelen. Omdat de schoonheid en functionaliteit van sommige plaatsen momenteel moeilijk te zien is, zijn ook hier een gidsen benodigd. Dit was te merken bij de herwaardering van De Lijnbaan bijvoorbeeld, ooit de trots van Rotterdam, en voor een belangrijk deel hersteld in oude luister.

Loslaten
Loslaten betekent dat locaties de tijd krijgen zich te ontwikkelen, maar ook dat nieuwe spelers kunnen toetreden. Het is dus ook bevorderlijk voor die andere invulling van inclusiviteit: het betrekken van zoveel mogelijk inwoners bij het maken van de stad. Volgens Sander de Iongh van Rotterdam Partners is het toetreden van nieuwe spelers zelfs bittere noodzaak. De wereld is volgens hem gehorizontaliseerd en laat zich niet meer vanaf boven regisseren. Voor de Iongh betekent inclusiviteit dan ook niet alleen beleidsmakers en beslissers aan tafel, maar mensen uit alle hoeken van de stad – zoals hij ook ziet bij dit stadstafelgesprek!

Plekken van ontmoeting
Robbert de Vrieze, stedelijk ontwikkelaar bij Transformers, en actief betrokken bij WIJ delfshaven en de nieuwe gebiedscommissies, ziet op het gebied van loslaten en het toetreden van nieuwe spelers tegenwoordig al heel veel goed gaat.  Toch, zo merkt hij op, bestaan er uiteindelijk nog steeds harde scheidslijnen tussen gemeente, corporaties en gebruikers, die voor veel onderling onbegrip kunnen zorgen. Interactie is belangrijk, maar daarvoor moeten mensen elkaar wel kunnen vinden, zo stelt Menno Rosier van Cultuurscouts. Om inclusiviteit te bevorderen zouden daarom plekken van ontmoeting gemaakt en actief geprogrammeerd moeten worden, plekken die een gidsfunctie kunnen vervullen.

Maar, zo vraagt Guus van der Werff zich af, gidsen waarheen? Wat is de stip op de horizon waar we met z’n allen naar toewerken? Volgens Sander de Iongh weten we niet precies waar het heen gaat en werken we eerder met een soort vage vlek aan de horizon. Aan tafel werd bijvoorbeeld geformuleerd dat we Rotterdam willen zien als een inclusieve, solidaire stad.  Maar brengt dit genoeg dynamiek?

Nieuwe rol institutionele partijen
Wat dat betreft ziet Robbert de Vrieze een moeilijkheid in de organisatiestructuur, die niet flexibel genoeg is en niet voldoende eigen initiatief van burgers toelaat. Om inclusiever te zijn zou het primaat daarom niet meer moeten liggen bij democratische besluitvorming, waarbij burgers slechts met een stem invloed hebben, maar bij initiatieven, waarmee burgers actief deelnemen aan het maken van de stad.

Het primaat bij initiatieven houdt in dat de gemeente en de corporaties zich moeten terugtrekken, zodat er ruimte ontstaat waarin deze initiatieven kunnen ontstaan. Maar, zo stelt Henk Rotgans, terugtrekken betekent niet dat institutionele partijen geen taak hebben. Steden waar burgerparticipatie met succes plaatsvindt laten zien dat achter burgerparticipatie een enorme back-up schuilgaat van gemeente en corporaties. Actieve betrokkenheid in de vorm van ondersteuning is dus een vereiste , omdat informele communities niet sterk zijn in het agenderen van zichzelf en gemakkelijk in elkaar zakken zodra ze worden losgelaten. Dat is de opgave voor de komende periode: gidsen is niet genoeg, er zijn nieuwe eigenaren van common grounds nodig.

 

Deelnemers:

– Marjan van Gerwen, directeur Cultuurscouts

– Ellen Walraven, directeur Rotterdamse schouwburg

– Guus van der Werff, ondernemersfederatie Rotterdam City

– Marianne van de Velde, directeur Music Matters

Menno Rosier, cultuurscouts

– Sander de Iongh, manager bij Rotterdam Partners

– Robbert de Vrieze, ontwerper/architect bij Transformers

– Henk Rotgans, onderhoud & Ontwikkeling bij Havensteder

Vierde stadstafelgesprek: wie doen aan connectiviteit?

Gelijk aan het begin van het vierde stadstafelgesprek wordt de vraag gesteld wie de stadmakers zijn die op zoek zijn naar verbinding en samenwerking. Uiteraard zijn er mensen die open staan voor ideeën over coöperatieve stadsontwikkeling, maar worden deze ook opgepikt door mensen die zich buiten de kring van de usual suspects bevinden? Kortom, een belangrijke vraag is: wordt het idee van connectiviteit breed gedragen in de stad of vindt het slechts gehoor bij een select clubje van gelijkgestemden?

Door: Ties Wols

Dit lijkt op de zorgen die werden geuit in het derde stadstafelgesprek. Daar werd gesteld dat het Stadmakerscongres barst van de ambitie, maar dat soortgelijke initiatieven al veel vaker voorbij zijn gekomen, ook vanuit de gemeente, zonder dat ze echt veel hebben opgelost omdat ze niet door iedereen serieus werden opgepakt. Het gevaar ligt op de loer, zo luidde de opvatting, dat connectiviteit een zalvende term wordt waarmee bestaande problemen, diepgeworteld in Rotterdamse structuren, zachtjes worden weggemasseerd.

Open learning space
Deze zorgen worden gedeeld door Andries Geerse van We Love The City, die zich zorgen maakt over het vermogen van de gemeente om zich aan te passen aan de huidige tijdsgeest. Veel mensen hebben de drive om te ondernemen, maar worden tegengehouden in hun ambitie door een inflexibele institutionele werkelijkheid. Met We Love The City werkt Geerse door heel Nederland en dergelijke problematiek speelt volgens hem eigenlijk alleen in Rotterdam. Zo wist hij zelf nauwelijks waar hij aan begon met het zelfbouwproject Plant je vlag in Nijmegen, maar werd hem door de gemeente daar geen strobreed in de weg gelegd. Dat niet alleen. De resultaten werden enthousiast ontvangen en door de gemeente zelf omgezet in kennis voor de toekomst: Een beter voorbeeld van een open learning space waarin verschillende partijen leren door te proberen is bijna niet denkbaar.

Dynamisch geheel
Een stad wordt niet vanuit het stadhuis gemaakt, zo stelt Geerse. Als mensen iets willen in je stad, dan is het de bedoeling dat ze geholpen worden in plaats van gehinderd. Dit houdt voor de ‘stadsplanning’ in dat het alleen nog maar in samenwerking met de burgers en ondernemers kan, en dat hun vragen en behoeften om te groeien moeten worden beantwoord. De nieuwe realiteit is een dynamisch geheel, waarin afstand wordt gedaan van een rigide stadsplan en de stad meebeweegt met de burgers en private partijen in de stad. Eeva Liukku van Vers Beton herkent de problematiek van inflexibel bestuur. Toen zij ooit voorzitter was van een congres in het 4havengebied, waar bewoners trots hun ontwikkelingsplannen voor het gebied ontvouwden, kwam een ambtenaar met weerzin opdraven om te verkondigen dat de gemeente over 20 jaar iets heel anders van plan was met het gebied.

Gelijkgestemdheid
Martin Luxemburg van het Erasmus Centre for Entrepreneurship herkent de problematiek minder, bij zijn organisatie werkte de gemeente goed mee aan de totstandkoming van de Rotterdam Science Tower. Wel ziet hij dat de gemeente zoekende is en moeite heeft een profiel te kiezen. En zo’n profiel is, ondanks dat de gemeente moet meebewegen met zijn burgers, wel nodig. Zo’n profiel is geen vastomlijnd stadsplan, maar meer een stadscultuur. Volgens Willem Sulsters van WSA vraagt zo’n nieuwe stadscultuur om een soort gelijkgestemdheid. Uit deze gelijkgestemdheid ontstaat vervolgens een soort flauwe notie van waar in de toekomst het heen moet. Pas dan versterken verschillende ontwikkelingen elkaar.

Potentieel
Willem Sulsters voegt eraan toe dat er nog steeds veel onbenut potentieel is in Rotterdam. Er is talent aanwezig, er is internationaal bedrijfsleven en private kracht. Daarnaast is er binnen de ring – waaronder Stadshavens –  nog genoeg ontwikkelruimte om nog meer talent en bedrijven naar de stad te trekken, een kwaliteit die geen enkele andere stad in Nederland in die mate heeft. Er gebeurt te weinig met deze potentie doordat in de stadscultuur nog te weinig is gestuurd op het verbinden van verschillende partijen en het schakelen door de lagen heen. Volgens Sulsters moet Rotterdam zich als speler in een sterke regio ontwikkelen en tegelijkertijd het idee van centrale maakbaarheid durven loslaten. Pas dan stappen private spelers als belanghebbenden echt in.

De wie-vraag
De wie-vraag is dus belangrijk. Want iedereen moet mee en dat dit nog niet het geval is onderstreept Albert Richters van POST—OFFICE. Als architect in Rotterdam werkt hij samen met mensen uit alle uithoeken van de wereld. Ondanks dat ze veelal werken aan projecten in het buitenland, wonen en werken deze mensen in Rotterdam. Tot nu toe worden ze echter niet of nauwelijks verbonden met de stad en de stadscultuur. Hoe toch verbinding kan worden gemaakt is een belangrijke vraag voor het Stadmakerscongres.

Door zulke groepen sterker aan de stad te binden kan een enorme potentie worden ontsloten. Kennis en creativiteit zitten in de stad en zijn de twee eerste voorwaarden voor een innovatief klimaat. Interactie is de derde. Rotterdam heeft inmiddels heel wat in handen, maar moet dit alleen wel te gelde maken. Samen leren is daarbij een sleutelconcept.

 

Deelnemers:

–          Willem Sulsters, directeur bij WSA stedelijke ontwikkeling

–          Albert Richters, oprichter POST—OFFICE

–          Andries Geerse, oprichter We Love The City

–          Eeva Liukku, hoofdredacteur bij Vers Beton

–          Martin Luxemburg, Manager bij ECE

–          Mariet Schoenmakers, directeur bij AM Concepts

Derde stadstafelgesprek: connectiviteit en het probleem van vrijblijvendheid

Het derde stadstafelgesprek haalt het thema ‘connectiviteit’ en daarmee het hele Stadmakerscongres uit de sfeer van de vrijblijvendheid. Wat houdt het mobiliseren van het ‘investerend vermogen’ en het bouwen van een leeromgeving nou eigenlijk concreet in?

Door: Ties Wols

Anke Griffioen stelt dat het Stadmakerscongres weliswaar barst van de ambitie, maar plaatst de kanttekening dat soortgelijke initiatieven veel vaker voorbij zijn gekomen, ook vanuit de gemeente (Rotterdammer gericht werken, vitale coalities, verschillende allianties). Connectiviteit moet geen zalvende term worden voor het wegmasseren van bestaande problemen, diepgeworteld in Rotterdamse structuren.

Structurele problemen
De aanzet is dus al vaker gezet, maar werkelijk verbinding wordt in veel gevallen niet gemaakt. Volgens Anke Griffioen verhullen alle pogingen tot nu toe een echte analyse van processen en structurele problemen in de weg staan. Wat zijn deze structurele problemen? Volgens Gert-Joost Peek, lector gebiedsontwikkeling aan de Hogeschool van Rotterdam, zit Rotterdam nog in een prematuur stadium waarin iedere partij onafhankelijk van de ander denkt, inclusief de gemeente zelf. Leo de Bruijn van de PvdA Rotterdam beaamt dat de gemeente lange tijd teveel in zichzelf was gekeerd, maar ziet toch een kentering op dit moment.

Het in zichzelf gekeerd zijn heeft echter als resultaat gehad dat de gemeente heeft ingeboet aan dynamiek. Samenwerking is goed te realiseren als het aankomt op projecten die passen binnen de eigen visie van de gemeente (Markthal, EUC etc). Maarten Frens, de founding Dean van het EUC, is bijvoorbeeld erg blij met de gemeente, want het verleende uiteindelijk volledige medewerking waardoor het EUC nu in een volledig gerenoveerd historisch pand zetelt midden in het centrum. Echter, wanneer je als partij iets buiten deze grote projecten wilt doen en dus echt nieuwe connecties wil aanbrengen, dan blijkt de gemeente een stugge partner en komt er uiteindelijk weinig van terecht.

Verantwoordelijk
Ook Nathalie de Vries van MVRDV ziet dat Rotterdam zich voornamelijk op grote projecten richt en dat kleine initiatieven maar weinig kans van slagen hebben. Volgens Hajo Doorn is dit een gevolg van de ‘havenbaronnenmentaliteit’, volgens Gert Joost Peek een uitkomst van het geloof in de maakbaarheid van de stad. Beide gedachten komen waarschijnlijk op hetzelfde neer; het idee dat projecten de stad maken en er buiten deze projecten niks is. Er is geen bredere culturele onderlaag waarin de projecten zijn ingebed.

Door in zichzelf gekeerde manier van denken bij de gemeente komen er wel projecten van de grond, maar komt de stad niet toe aan daadwerkelijk gebiedsontwikkeling. Daarvoor is toch meer interactie op verschillende schaalniveau’s nodig, en niet alleen de totstandkoming van grote projecten. Een ander probleem dat daarbij komt kijken is die van het eigenaarschap. Bij afgebakende projecten is het soms nog duidelijk wie er voor verantwoordelijk is. Maarten Frens is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het EUC en voelt zich dat ook. Maar strekt deze verantwoordelijkheid zich ook uit tot het Laurenskwartier? Alleen bij zo’n verantwoordelijkheidsgevoel ga je van projectontwikkeling naar gebiedsontwikkeling, van onafhankelijk naar connectiviteit. Maarten Frens voelt deze verantwoordelijkheid slechts beperkt, een fenomeen dat vaker voorkomt in Rotterdam.

Een nieuwe visie
Nathalie de Vries stelt dat het zou helpen als er een andere visie zou ontstaan. Hajo Doorn is echter sceptisch over de mogelijkheid van een andere manier van kijken bij de overheid, volgens hem kan de verandering alleen van onderaf komen. Alleen buiten bestaande structuren kunnen pioniers worden aangetroffen die radicaal genoeg denken om echt nieuwe visies te ontwikkelen. Al het andere is een constante herformulering van hetzelfde en verhult de structurele problemen. Hetzelfde klinkt door in de kritiek van Gert-Joost Peek en Anke Griffioen, die stellen dat de gemeentelijke structuur teveel barrières opwerpt, waardoor een fors potentieel aan creativiteit niet wordt benut.

Hajo Doorn vergelijkt Rotterdam met een woestijn, waar niks vanzelf groeit. Ondanks de negatieve connotatie is de woestijn niet per definitie negatief, want de specifieke aandacht die Rotterdamse projecten vereisen zorgt voor karakteristieke, eigenaardige projecten. Hajo Doorn werkt daarom, zo stelt hij, vanuit de begrippen subversie, anarchie en disruptie en lijkt daarmee niet te geloven in het organiseren van ‘common grounds’.

Geurt van Randeraat van MCD stelt daar tegenover dat zoiets weldegelijk kan, maar dat een verhaallijn mist tussen de grote en kleine projecten. Gert-Joost Peek ziet hier een rol weggelegd voor de architectuur biënnale als periodiek terugkerend cultureel moment om de stand van de stad te bepalen aan de hand van concrete projecten. Volgens is ‘connectiviteit’ een culturele aangelegenheid en gaat het om stad-zijn. Daarom zouden projecten veel breder moeten worden opgevat; ze beginnen niet bij het leggen van de eerste steen en eindigen bij het leggen van de laatste steen. In plaats daarvan spinnen ze zich uit over een veel langere tijdsspanne en verbinden ze zich voortdurend met hun omgeving en de toekomst van de stad, ook al zijn ze in feite ‘afgerond’. Dit sluit aan bij de ervaring van Anke Griffioen, die vaak genoeg heeft gezien dat een project volledig in elkaar stort zodra de projectleider weg is.

Om de ‘common grounds’ te organiseren zijn echter feedback en feedforward loops van groot belang; door evaluatie en herformulering van de doelen kan het gemeenschappelijke constant worden geconcretiseerd. Hier ligt ook een opgave voor de onderwijsinstellingen. Er moet niet alleen een toekomst worden ontworpen, maar er moet ook worden geleerd uit het verleden in een open learning space.

Vrijdag 10 oktober

–          Nathalie de Vries, architect/oprichter MVRDV

–          Hajo Doorn, oprichter WORM

–          Maarten Frens, oprichter/decaan Erasmus University College

–          Leo Bruijn, fractievoorzitter PvdA Rotterdam

–          Geurt van Randeraat, programmadirecteur MCD

–          Gert-Joost Peek, lector gebiedsontwikkeling aan HRO

–          Anke Griffioen, winnares van der Leeuwprijs 2013

Tweede stadstafelgesprek: connectiviteit en nieuwe realiteit

In het tweede stadstafelgesprek wordt duidelijk dat connectiviteit tegenwoordig moeilijk is omdat er geen autoriteit meer is die verbinding tussen de verschillende partijen in de stad waarborgt. Zonder gemeenschappelijk plan ontstaan er eilandjes.

Door: Ties Wols

Volgens Inez Boogaarts, directrice van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, was er vroeger een duidelijke, alles overkoepelende visie over waar het heen moest met Rotterdam. De Erasmusbrug is een product van deze visie, een visie die desalniettemin in deze tijd niet meer bestaat. Boogaarts stelt vast dat we in een nieuwe realiteit leven waarin zulke eenduidige, van bovenaf geregisseerde visies definitief tot het verleden behoren.

Zuid en de nieuwe realiteit
Kamiel Verschuren, als conceptueel kunstenaar betrokken bij projecten op Zuid, stelt dat het ontbreken van een grotere visie vaak tot gevolg heeft dat besluitvorming zich zal baseren op economische motieven. Met andere woorden, het geld zal gaan naar grote, populistische projecten en niet naar economisch oninteressante gebieden zoals Zuid.

Ook Jeroen Everaert van Mothership, zelf naar Zuid verhuisd, ziet het geld en de projecten wegtrekken. Niks nieuws. Het gedeelte van Rotterdam onder de Maas weet zich op eigen kracht maar moeilijk te verbinden met de rest van de stad. Zolang er investeringsgeld is, zo bepleit Kamiel Verschuren, is er betrokkenheid. Zodra het geld echter wegblijft, wordt de leemte nauwelijks gevuld door sociaal kapitaal of welke beleidsdroom dan ook. De realiteit is dat zonder investeringsgeld Zuid nog immer wegdrijft van de rest van Rotterdam. Met het afschaffen van de deelgemeentes is dat nog eens versterkt; ook op ambtelijk niveau is de continuïteit en aanspreekbaarheid verdwenen.

Een goed verhaal
Bert Wijbenga, voorzitter Raad van Bestuur bij Woonbron, noemt man en paard. Door de economische crisis moest er enorm gesaneerd worden. Lange tijd is er veel te makkelijk geld uitgegeven en dat kon niet zo langer doorgaan. Toch, zo benoemt hij een trend, begint het investeren weer langzaam terug te komen, met als kanttekening dat je nu wel een goed verhaal moet hebben.

Een goed verhaal heeft Rotterdam Zuid niet. Het heeft zelfs een slecht verhaal waar volgens Paul van de Laar, hoogleraar stadsgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit, Rotterdamse beleidsbepalers aan bijdragen. Zij zetten Zuid neer als getto om subsidie uit Den Haag te krijgen, maar brandmerken daarmee wel een heel stadsgedeelte op noodlottige wijze en dragen zo bij aan de negatieve beeldvorming. Het slechte verhaal zorgt voor een steeds groter wordende mentale barrière tussen Noord en Zuid, terwijl het juist het doel moet zijn deze te verkleinen.

Zuid en de binnenstad
Zuid, zo stelt van de Laar, moet echter geen tweede Noord worden. Het is een stadsgedeelte met zijn eigen kwaliteiten en het gaat erom deze kwaliteiten te versterken in plaats van nieuwe, onlogische kwaliteiten in te brengen. Zuid, zo stelt van de Laar, is niet het nieuwe Blijdorp en zal dit ook nooit worden. De vraag rijst of Zuid zichzelf vanuit de eigen kwaliteiten kan verbinden met de rest van de stad of dat Rotterdam zich vanuit het centrum zal moeten ontwikkelen.

Dat is de suggestie van Jeroen Everaert. Het omvat de gedachte dat een sterke binnenstad uiteindelijk een positieve uitwerking zal hebben op de buitenwijken. Bert Wijbenga ziet in ieder geval dat Rotterdam boven de Maas steeds meer kwaliteit begint te krijgen die er toe doet. Ook hier kunnen echter kanttekeningen bij geplaatst worden, want het besef van deze kwaliteit is nog steeds een zorgenkindje. Projecten verrommellen snel na oplevering, zoals momenteel aan de gang is bij het stationsplein, maar ook het HUF-gebouw, gerenoveerd door Provast als onderdeel van de gebiedsontwikkeling rondom de Markthal, gaat ondanks de recente oplevering al zienderogen achteruit.

Dat komt omdat Rotterdam al weer volledig met het volgende project bezig is als het laatste nog maar net is opgeleverd. Deze korte spanningsboog verraadt een door gebrek aan visie ingegeven opportunisme. Ondanks dat boven de Maas wel de nodige investeringen plaats vinden, ontbreekt hier ook een goed verhaal. Dit is ook goed zichtbaar bij het nieuwe collectiegebouw van Boymans van Beuningen.

Opportunisme
Al met al weten projecten zich maar moeilijk te verbinden met de stad. Grote projecten, zo is de gedachte, maken de stad vanzelf. Dit valt in de praktijk echter altijd tegen zo stelt Paul van de Laar. Om het opportunisme, het hoppen van het ene project naar het andere project, tegen te gaan en ware kwaliteit te waarborgen is het noodzakelijke voortdurend de gezamenlijke ambitie te formuleren. Jeroen Laven van Stipo beaamt dat de verschillende initiatieven in Rotterdam nu wel aanwezig zijn, maar nog niet ingebed zijn in een gemeenschappelijke cultuur. Hoe passen Zoho en de Markthal bijvoorbeeld bij elkaar?

Bouwen aan een stadscultuur
De samenhang moet dus beter, maar een eenduidige visie bestaat niet meer in de nieuwe realiteit. Door middel van feedback loops moet worden gebouwd aan een stadscultuur. Zo’n stadscultuur is geen eenduidige, van bovenaf geregisseerde visie, maar kan toch de stad als geheel verbinden. De stadscultuur van Rotterdam zou bijvoorbeeld om connectiviteit kunnen draaien.  Zo’n verbindende stadscultuur kan gecreëerd worden. Volgens Paul van de Laar kunnen beleidsmakers er bijvoorbeeld op sturen. Het zou een heel verschil betekenen als zij zouden beginnen met connectiviteit in plaats van een verhaal over veiligheid of iets dergelijks. Daarnaast zou ook aan projectontwikkelaars de voorwaarde kunnen worden gesteld dat ze iets doen aan connectiviteit.

Met andere woorden; het verhaal dat vertelt wordt is belangrijk. Als dit goed vertelt wordt, positief en inspirerend, dan is connectiviteit op alle vlakken en tussen alle stadsdelen mogelijk. Werken aan connectiviteit als stadscultuur lijkt in ieder geval een noodzaak om te voorkomen dat je een verknipte stad krijgt.

 

Deelnemers:

 

–          Kamiel Verschuren, conceptual artist

–          Jeroen Laven, leidinggevende en partner bij Stipo

–          Jeroen Everaert, eigenaar Mothership

–          Paul van de Laar, general director bij Museum Rotterdam

–          Inez Boogaarts, directrice Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur

–          Bert Wijbenga, voorzitter Raad van Bestuur bij Woonbron

Eerste stadstafelgesprek: connectiviteit en conflict

Het thema ‘connectiviteit’ kan suggereren dat met het Stadmakerscongres wordt gewerkt aan toenadering, mededogen en begrip zodat de stad voortaan als een grote, saamhorige gemeenschap kan opereren. In het eerste stadstafelgesprek wordt echter al gelijk opgemerkt dat connectiviteit vooral niet te eenzijdig moet worden opgevat.

Door: Ties Wols

Het gevaar ligt dan op de loer, zo stelt Ronald Wall, dat connectiviteit louter een soft verhaal wordt. Connectiviteit is ook op te vatten als uitkomst van een conflict. Om dit te begrijpen moet je in verschillende schalen denken. Connectiviteit, zo betoogt ook Aetzel Griffioen, is makkelijk te bespreken op het macroniveau, maar wat daarachter schuil gaat op microniveau is vooral conflict, tot aan de scholen en bij families thuis.

Dynamiek
Een conflict ontstaat op het moment dat mensen met verschillende inzichten bij elkaar worden gebracht en een situatie delen. Een belangrijk inzicht is dat een conflict niet per definitie negatief is. Integendeel. Hoewel een verschil aan inzicht zeker kan leiden tot problemen discriminatie, segregatie en uitsluiting is het conflict een normaal onderdeel van de menselijke interactie. De reuring die wordt veroorzaakt door het conflict vormt zelfs een onvermijdelijke basis voor het bestaan van cultuur. Ronald Wall benadrukt dat de ervaring van het anders-zijn, dat door het conflict aan het licht komt, een dynamiek ontstaat die in het beste geval uitloopt op een voor alle partijen vruchtbare vorm van competitiviteit: daarmee krijgt connectiviteit ook weer een hardere, economische lading.

Onverwachte confrontaties
De confrontatie met de ander zorgt voor een verruiming van het eigen begripsvermogen. Uit het spanningsveld dat ontstaat door het conflict worden nieuwe dingen geboren, dingen die niet uit slechts het eigen, ongespiegelde begripsvermogen hadden kunnen voortkomen. Innovatie bestaat dus bij de gratie van het onverwacht bij elkaar te brengen van mensen. Daarom, zo merkt Ronald Wall op, is het beter om een stad niet als een elektrisch schakelbord op te vatten en keuzes te maken gebaseerd op ideeën van efficiëntie en andere vanzelfsprekendheden. In de regel zullen zulke keuzes voor de stad vaak nadelig uit pakken omdat dezelfde soort mensen bij elkaar worden gebracht en derhalve de begripsvermogens niet worden opgerekt.

Ontmoetingen en cultuur
Dat ook in Rotterdam soms de mensen elkaar niet ontmoeten die elkaar juist wel zouden willen ontmoeten, onderstreept ook Catharina Bieringa, die vanuit VNO-NCW zich meer wil betrekken bij projecten op Zuid, maar had tafelpartners en ondernemers op Zuid Ashley Nijland en Aetzel Griffioen vooralsnog niet ontmoet. De wereld van het NPRZ en ondernemersnetwerken en de wereld van Vakmanstad en Raaf lijken elkaar maar zelden te raken. En als ze elkaar ontmoeten, wordt RAAF gezien als een cultureel project. Het gevolg is dat er niks gebeurt. Een gebrek aan spontane en verrassende ontmoetingen heeft een saaie, voorspelbare stad tot gevolg en is uiteindelijk een kerkhof voor elke vorm van dynamiek die in potentie aanwezig is. Zo’n stad bouwt niet aan een eigen cultuur met alle gevolgen van dien. Het is niet onderscheidend in de rest van de wereld en verzwakt daarmee zijn eigen concurrentiepositie. De kruisbestuiving die kan ontstaan wanneer verschillende mensen uit de stad bij elkaar worden gezet zal daarentegen zorgen voor een bloeiend innovatief klimaat en een eigen, unieke cultuur die zijn weerklank zal hebben in de rest van de wereld.

De potentie van Rotterdam
Connectiviteit is dus ook conflict. Connectiviteit is het bij elkaar brengen van verschillende mensen in de hoop nieuwe conflicten te ontdekken die vruchtbaar blijken. Rotterdam heeft op dit gebied een enorm potentieel. Het is met recht de meest multiculturele stad van Nederland en ook internationaal onderscheid Rotterdam zich op dat vlak: er wonen mensen uit alle uithoeken van de wereld. Joris Molenaar wijst erop dat het echt tijd aan het worden is dat Rotterdam oog gaat krijgen voor het bestaande. Niet alleen fysiek, juist ook in termen van de human resource. Het moet alleen veel beter benut worden. Wat te denken van het Chinese gedeelte van de bevolking? Zij zouden een cruciale rol kunnen spelen in de economische relatie van Rotterdam met China. Om de al aanwezige sociale krachten in de stad aan te kunnen spreken zal een nieuwe manier van denken moet worden ontwikkeld. Een ontvankelijke manier van denken die zoekt naar verbindingen en conflicten.

 

Deelnemers:

–          Catharina Bieringa, regiomanager VNO-NCW Rotterdam

–          Ronald Wall, Head of UCR Department bij IHS Institute

–          Aetzel Griffioen, Hoofdcoördinator bij Rotterdam Vakmanstad

–          Joris Molenaar, architect/eigenaar bij Molenaar & Co architecten

–          Ashley Nijland, Oprichter/eigenaar van RAAF Rotterdam